Lang geleden was er een boer met 12 kinderen. Een stukje eigen land bezat hij helaas niet en daarom moest hij als dagloner bij vreemden gaan werken. Het geld dat hij verdiende was nauwelijks genoeg om van te leven.
“Hemel en hel!” vloekte de boer op een dag, “alleen de duivel kan ons helpen!”
Nauwelijks had de keuterboer deze woorden uitgesproken, of er stond een man voor hem, gekleed in jagerskleren: een vilten hoedje op zijn hoofd, een geweer over zijn schouder en zijn ene voet was een duivelspoot.
“Wat wil je?” vroeg de jager hem.
De keuterboer schrok eerst vreselijk, omdat hij dadelijk wist, dat dit het gevolg was van zijn woorden.
Toen raapte hij al zijn moed bij elkaar en antwoordde: “Je weet toch wat ik wil hebben. Een mooi stuk land, een paar paarden en een ploeg, zodat ik mijn vrouw en kinderen behoorlijk te eten kan geven.”
“Dat zul je krijgen,” zei de jager. Hij wenkte met zijn hand en op tafel stond plotseling een kist vol goudstukken.
“Hier kun je alles voor kopen, wat je hebben wilt, maar je moet me er wel iets voor teruggeven: namelijk jezelf! Over een half jaar kom ik je halen!” zei de jager met een glimlach op zijn gezicht.
“Weet je wat..” zei de boer: “Kom me halen als de bladeren van de bomen vallen.”
“Goed” lachte de jager. “Als alle bladeren van de bomen zijn gevallen kom ik je halen” en de jager verdween.
De boer keerde terug naar huis en vertelde het verhaal aan zijn vrouw. De vrouw van de boer luisterde aandachtig naar wat haar man vertelde. Ze sloeg een kruis en jammerde: “wat heb je toch gedaan…”
Maar de boer lachte en zei: “Wees niet bang vrouw”.
“De duivel is slim, maar ik als arme boer moet slimmer zijn, anders zal het slecht met me aflopen.” .grinnikte de boer en stelde zijn vrouw gerust met een dikke knuffel
De lente was voorbij, de zomer was voorbij en de herfst begon. De boer had al lang een prachtige oogst van zijn land gehaald en de kinderen hadden genoeg te eten.
Het smaakte hen allemaal best, alleen de vrouw verloor haar eetlust.
Voortdurend keek ze uit het raam, toen de bladeren geel werden en van de bomen dreigden te vallen.
Het duurde niet lang of de bomen rondom hun huis waren helemaal kaal.
En op een morgen stond daar plotseling de jager. “Ik kom je halen,” sprak hij tegen de boer.
“De bladeren zijn allemaal afgevallen en dus is je tijd gekomen.”
Maar de boer was niet bang, en zei: “De bladeren zijn al afgevallen, dat is waar. Maar niet allemaal. Kijk maar eens in het bos daar boven.”
En de boer wees naar de heuvel achter zijn huisje. Daar stond een jonge eikenboom; de bladeren waren wel erg geel, maar ze zaten nog aan de boom.
“Je hebt gezegd, dat je mij zou komen halen als alle bladeren van de bomen zijn gevallen. En zoals je zelf ziet, zijn ze er nog niet allemaal af. Kom nog maar een keer terug.”
“Daar kun je op rekenen,” zei de jager. En zo plots als hij gekomen was, zo verdween hij ook weer.
Een maand later was het hele landschap bedekt onder een dik pak sneeuw, de kale bomen trilden in de gure en ijzige wind. De jonge eikenboom op de heuvel had nog altijd genoeg bladeren.
Plotseling verscheen uit het niets de jager weer. De boer lachte. Hij wist heel goed, dat de eik zijn bladeren in de winter niet verliest en hij zei tegen de jager met de duivelspoot: “Zoals je ziet zijn alle bladeren er nog niet vanaf gevallen. Je zult geduld moeten en hebben en veel later terug komen.”
“Daar kun je op rekenen,” knarste de jager. Grimmig draaide hij zich om en voordat de boer het wist was de jager weer verdwenen in het witte sneeuw landschap.
De lente was weer in aantocht, de sneeuw en het ijs waren verdwenen, Sommige bomen stonden al prachtig in bloei en anderen werden al een beetje groen. Aan de jonge eik trilden nog altijd de bladeren van het voorgaande jaar. De jager stond op een warme lente ochtend voor de derde maal ineens voor de boer.
De boer schrok niet, maar keek tevreden om zich heen en wees lachend op de eik “Zoals je ziet, zijn ook nu niet alle bladeren van de bomen gevallen. En ze zullen ook niet meer afvallen. Kijk maar!”
Tussen de laatste oude blaadjes groeiden alweer nieuwe bladeren.
De duivel zag, dat de boer hem beet had. Nijdig prikte hij zijn vingers in de jonge bladeren om zo zijn woede af te reageren en plotseling was hij verdwenen.
De boer kwam er goed van af. Maar de eikenbladeren hielden tot op de dag van vandaag de herinnering.
Voor die tijd hadden ze een mooie gladde rand gehad, maar sinds de duivel er met zijn vingers in geprikt heeft, zien ze er uit als vingers. Ondanks dat vallen de blaadjes pas af in de lente, als de nieuwe bladeren alweer beginnen te groeien.
Geef een reactie