Ik denk dat ik jullie iets ben vergeten te vertellen, namelijk in het contact met planten en wat zij mij proberen te vertellen. Jarenlang heb ik net als iedere andere tuinarchitect planten bij elkaar gezocht die visueel bij elkaar passen qua bloem/blad kleur of textuur. Echter naar mate de tijd verstrijkt ben ik mij meer in de botanische lichaamstaal en het gedrag van de plant gaan verdiepen. Dat heeft mij uiteindelijk doen inzien waarom verschillende plantcombinaties wel werken en andere niet. En het comfortabele inzicht dat een goed samengestelde vaste plantenborder heel goed functioneert zonder veel onderhoud als je maar luistert naar de lichaamstaal van de plant.
Terwijl nog vele tuiniers de catalogi of de net openende lokale tuincentra doorzoeken met alleen als doelstelling dat het qua kleur en hoogte moet passen deel ik graag mijn bevindingen met jullie.
Sociaal netwerk
Ten eerste moeten we begrijpen dat planten sociale wezens zijn. Onze tuinplanten evolueerden als leden van diverse sociale netwerken. Neem als voorbeeld de zijdeplant (Asclepias tuberosa). De hoogte van de bloem is precies de hoogte van het gras dat onder de plant groeit. De smalle bladeren omhelzen de stengels om efficiënt op te komen door een overvolle mix. Het heeft een penwortel die door de vezelachtige wortels van grassen boort. Alles over die plant is een reactie op zijn sociale netwerk. En het zijn deze sociale netwerken die aanplantingen zo veerkrachtig maken.
Als je de Zijdeplant aan je tuin wilt toevoegen, kun je het beste wat lage grassen er tussen planten als metgezel. Denk bijvoorbeeld aan parelgras (Sporobolus heterolepis), Muskietengras (Bouteloua gracilis) Vedergras (Stipa tenuissima).
Isoleercel
Ik denk vaak terug hoe een bepaalde plant in het wild zou groeien, helpt het mij te begrijpen hoe verschillend onze tuinen zijn. In het wild is elke vierkante centimeter grond bedekt met een mozaïek van in elkaar grijpende planten, maar in onze tuinen, planten we vaak planten als individuele objecten in een zee van mulch. We zetten ze eenzaam in de grond en sluiten ze op. Een uitzondering hierop is tuinman Rob. In onze tuinen is het niet moeilijk om kale, lege grond te vinden. Het is de manier waarop wij onze tuinen en landschappen normaliter aanplanten. Zelfs in borders en openbaar groen met heesters zijn er vaak grote vlakten van kale grond eronder. En allemaal met de gedachte “geef het tijd om te ontwikkelen en groeien”. Uiteraard een begrijpelijke gedachte maar voor veel planten betekent dit de moeilijkste tijd van hun leven om solitair te moeten overleven. Daarbij is het ongelooflijk veel onderhoud om de kale plekken onkruidvrij te houden. Het vereist meerdere toepassingen van schorsmulch per jaar, pre-emergente herbiciden en heel veel wieden.
Het alternatief voor mulch is groene mulch – dat wil zeggen planten. Dit omvat een breed scala van kruidachtige planten die de bodem bedekken, zoals zodevormende zegge, rhizomateuze aardbeien, zelf zaaiende akeleien of bosachtige klaprozen en cyclamen.
Hybride gemeenschap
Er vindt zich een grote verschuiving plaats in de land en tuinbouw die nog voortduurt in het volgende decennium. Het gaat hierbij over hoe wij denken over planten als individuele objecten naar gemeenschappen van onderling gerelateerde soorten. Nog steeds denken we dat het mogelijk is om ontworpen plantengemeenschappen te creëren in onze tuinen en landschappen: gestileerde versies van natuurlijk voorkomende gemeenschappen, aangepast aan dat wat de ontwerper in zijn hoofd heeft qua esthetiek. Dit is geen ecologisch herstel, het is een hybride van ecologie en tuinbouw. Ik laat mij steeds meer inspireren door de gelaagde structuur in het wild, het bos met de struwelen en de kruidlagen en combineer dit met in ontwerp van de tuin. Het is het beste van beide werelden: de functionaliteit en biodiversiteit van een ecologische benadering, samen met de focus op schoonheid, orde en kleur die de tuin ons kan gegeven. Het is mogelijk om diversiteit in balans te brengen met ecologie en esthetiek. De verschuiving die plaats vindt gaat veel meer te maken hebben met de manier waarop wij voor onze tuinen zorgen: een focus op management, niet op onderhoud. Wanneer je in gemeenschappen plant, beheer je de gehele aanplant, niet elke individuele plant. Dit is een vrij radicale verandering. Het is OK als een plant wat rondziet, of als een plant dominanter wordt. Zolang het past bij de esthetische en functionele doelen. Als we de plantgemeenschap de ruimte geven, en wat kunnen loslaten, hoeven we uiteindelijk minder te doen (houden we tijd over) en krijgen we er veel meer voor terug.
Lichaamstaal van planten
Planten hebben elk een bepaald gedrag – of het nu met andere planten van zijn eigen soort wil rondhangen of niet. Er worden mijns inziens veel ‘fouten’ gemaakt in het ontwerpen en het tuinieren omdat we niet willen opletten, we zijn doof voor wat planten ons willen vertellen. En ja, misschien heb ik een extra 9de zintuig. Ik luister en lees de lichaamstaal van planten om bij hun ware aard te komen in plaats dat ik planten selecteer die enkel esthetisch goed bij elkaar passen.
Een Duits onderzoek van Richard Janssen en Friedrich Stahl heeft planten gerangschikt op de voorkeur van de plant om zich te verspreiden (op een schaal van 1 tot 5). Een plant met een lage sociabiliteit is een plant die in het wild bijna altijd alleen wordt gevonden (Panicum virgatum bijvoorbeeld wordt bijna altijd alleen in een weide gevonden). Een plant met een hoge sociabiliteit is er een die zich uitbreidt naar grote kolonies (Epimedium of Tiarella cordifolia zijn Niveau 4 planten; Carex pensylvanica en Kruiskruid Packera aurea zijn Niveau 5). Je rangschikt planten volgens hun sociabiliteitsniveau: planten van lagere niveaus (1 en 2) worden afzonderlijk of in kleine clusters ingesteld. Planten van hogere niveaus (3 tot 5) worden geplaatst in groepen van 10 tot 20 plus, losjes gerangschikt rond de anderen.
Het klinkt misschien vreemd om planten te rangschikken op een schaal. Toch is dit onderzoek naar de mate van sociabiliteit van planten erg nuttig omdat het informatie geeft over waar een plant zich het beste voelt, en als je een border of plantvak wil behouden is het van belang dat de plant zich er thuis voelt. Dat is de reden waarom een border met 50 Echinacea (niveau 2) de neiging heeft om te floppen. Ze zijn gewoon niet bedoeld om de grond te bedekken. Maar als je een handvol Echinacea verstrooit in een border met parelgras (Sporobolus heterolepis), Muskietengras (Bouteloua gracilis) of Vedergras (Stipa tenuissima) zal het er geweldig uitzien.
Vraag jij je wel eens af hoe het komt dat de Phlox in jouw tuin gevoelig is voor meeldauw en roest terwijl de Phlox nooit deze verschijnselen vertoont? De Phlox in het wild groeit uit veel lagere planten, dus het krijgt een goede luchtcirculatie. Kijk naar planten in hun natuurlijke habitat, lees hun lichaamstaal en luister naar wat zij je vertellen. Als je stil bent, hoor je meer.
Aandacht voor hoe
Hoe kom je er nu achter welke juiste planten bij elkaar passen? Dat is de vraag die we ons moeten gaan stellen. Meer diverse gelaagde beplantingsplannen zijn ecologisch rijker – en ik zeg dat ze ook gemakkelijker te beheren zijn. De cruciale omschakeling is dat we als tuinarchitecten en ontwerpers niet moeten denken WAT past, maar HOE het past. Talloze tuinboeken focussen zich op wat te planten, maar er is totaal geen aandacht op hoe planten in elkaar te passen in ecologische combinaties. Wanneer ik planten samenvoeg als een strakke legpuzzel, gaat het onderhoud veel verder. Plantenborders worden veerkrachtige systemen in plaats van willekeurige objecten.
Om dit te doen, moet ik aandacht besteden aan de vorm van een plant. De vorm is vaak een indicatie van waar de plant groeit in de verticale lagen van een plantengemeenschap. Rechtopstaande planten met laag of minimaal basaal gebladerte zoals Koninginnekruid (Eupatorium maculatum ‘Atropurpureum’) is een hoog opgaande vaste plant met een mooie roze bloem. De plant bloeit in de periode juli-september. De planthoogte van Eupatorium maculatum ‘Atropurpureum’ bedraagt soms meer dan 250 cm. Eupatorium maculatum ‘Atropurpureum’ pas ik vaak toe in de achtergrond van vasteplantenborders. Of de Macleaya cordata ‘Flamingo’ oftewel de Pluimpapaver. Deze plant is niet kieskeurig en kan zich op lichte grond flink uitbreiden, dus geef ik hem de ruimte. Pluimpapaver is ideaal voor toepassing op halfwilde plekken in de tuin of om lelijke schuttingen etc. te camoufleren. Het blad van Pluimpapaver is mooi van vorm en kleur. De pluimvormige bloemen steken daar fraai bovenuit. Het oranje melksap van de planten is lastig te verwijderen. Ik gebruik Pluimpapaver vaak samen met Leverkruid (Eupatorium), Vaste zonnebloem (Helianthus) en Prachtriet (Miscanthus). Horizontaal verspreidende wortelstokplanten zoals de Duinaardbei (Fragaria chiloensis), Slangenbaard (Ophiopogon planiscapus ‘Black Dragon’) of Dikkemanskruid (Pachysandra terminalis) hebben zich aangepast om onder anderen te groeien. Je moet bijna vanuit het oogpunt van de echte aardeekhoorn naar een plant kijken om zijn vorm te zien.
Uitdaging
Wat ik zo leuk vind aan dit gelaagdheididee, is dat het tuiniers flexibiliteit biedt. Die lagere lagen moeten zeer bio-divers zijn: veel verschillende planten bedekken de grond en zorgen voor stabiliteit. Maar diversiteit in deze laag ziet er niet echt rommelig uit, omdat de meeste van deze planten onder onze grotere groeien, dus je ziet ze niet echt. Het leuke is dat je dit laagvormingsidee kunt combineren met het sociale-idee. Die sociale planten van niveau 1 en 2 zijn meestal die langwerpige planten die je in de bovenste lagen van je tuin gebruikt, omdat ze graag door anderen groeien. De planten van niveau 3 t/m 5 hebben de neiging gebruik je voor lage beplanting en voor het bedekken van de bodem.
Als ik een vasteplantenborder ga samenstellen is het dus voor mij meer een uitdaging om het esthetische, waar mijn klant om vraagt, te combineren met de natuurlijke habitat van planten, zodanig dat er een gezonde leefomgeving ontstaat voor planten waardoor de opdrachtgever lang kan genieten van deze border. Het plantenlabel wat vaak bij planten wordt gestoken zegt eigenlijk weinig over de plant. Gelukkig staat er de naam op maar ook hier vergeet men vaak de Latijnse of wetenschappelijke naam. Het is zelfs storend en wie gebruikt er planten-labels in de tuin? Het is misschien een mooi plaatje maar de kleur wijkt nog te vaak af van de werkelijke kleur, de hoogte van de werkelijke hoogte. Mijn droomlabel beschrijft dingen die echt nuttig zijn om te begrijpen hoe de plant groeit. Het zou de vorm beschrijven; het wortelsysteem (penwortel, diep vezelige wortels, ondiepe horizontale wortels); de levensduur (een kortstondige pionier zoals Aquilegia, of een langdurige Lavandula); zijn sociabiliteitsniveau; de aanpassing aan stress (snel te vestigen, maar kortstondige soorten zoals Gaura lindheimeri of snel verspreidende concurrent zoals Monarda didyma, of een langzame maar gestage stress-tolerator zoals Hosta of Calamintha). Dit zijn echt de factoren die verklaren hoe planten in onze tuinen zullen gedijen. Een bevriende kruidenkweker heeft hierop een geweldig oplossing. Geen fancy labels met fluoriserende kleuren van bloemen die niet bestaan, enkel een simpel label met de meest voorkomende Nederlandse naam en Latijnse naamgeving. De rest kunt u opzoeken op google. Hoe vreemd klanten dan kijken is echt bizar. We googlen alles, maar een plant googlen is haast ondenkbaar. Terwijl er ook een duurzaamheidsaspect aanzit. Miljoenen plant labels verdwijnen in de aarde, wie leest ze daar. De echte aardeekhoorn heeft echt geen label nodig!
Knuffelen
Dat ik op deze manier naar planten kijk is voor mij niet meer dan normaal. Regelmatig krijg ik van collega tuinarchitecten en ook van opdrachtgevers de vraag waar al die informatie te vinden is en hoe het komt dat ik de wandelende planten encyclopedie wordt genoemd. Voor mij persoonlijk geldt dat ik het heerlijk vind om mij te verdiepen in planten, op google is veel te vinden, maar ook daar geldt geloof niet alles wat er wordt geschreven. Het beste advies dat ik je kan geven: Ga naar buiten en ga opnieuw kennis maken met je planten.
Kijk eens naar hun vorm, hoe ze zich verspreiden en zie wat ze je proberen te laten zien, luister naar je planten, en geef ze af en toe ook een knuffel. Je kunt veel leren.
Intensieve veehouderij in bossen
En ik knuffel niet alleen de kruidachtigen. Tijdens een rondje golf knuffel ik menig boom. Ik leer veel van bomen in de natuur. Maar daar waar de meeste mensen denken dat ze naar een bos gaan is het niet meer dan variant van intensieve veehouderij. Een rare vergelijking wellicht om een bos te vergelijken met veehouderij maar in Nederland kennen we eigenlijk alleen maar productiebossen. We zien wel bomen, maar we zien geen bos.
Wellicht komt daar ook het spreekwoord vandaan “door de bomen het bos niet kunnen zien”. Wist je dat bomen insecten kunnen herkennen, temperatuurschommelingen onthouden, voedingsstoffen delen en met elkaar communiceren? In mijn omgeving (Drunnense Duinen) loop ik vaak te genieten om nog meer te leren van de bomen die er staan, of iets verder de Ulvenhoutse en Chaamse bossen. Vaak wordt een boswandeling ingeleid door de geur van het zoete, harsige naaldhout van de in nette rijen aangeplante sparren. Het is meer een plantage dan een bos, in tegenstelling tot het bos wat er na volgt, met beuken en eiken. De geur die uit het beukenbos komt, is zoetig, schoon, warm, met iets van rottend blad, maar dan zacht. Als we wat minder veehouderij praktijken zouden uitoefenen in de bossen dan zou de beuk, een boom die langzaam groeit maar samenwerkt met soortgenoten, zich langzaam omhoogwerken tot steunpilaar van een hoog, rijk en duurzaam ecosysteem, met zeldzame diersoorten, zoals de zwarte specht en de zwarte ooievaar. Niet dat het een dichte, ruige jungle gaat worden. Integendeel, de bodem wordt steeds minder begroeid, behalve op de plaatsen waar het zonlicht doordringt doordat er een oude boom is omgevallen, zodat allerlei soorten de sprong naar boven kunnen wagen.
Je moet als plant dus heel wat in je mars hebben om voet aan de grond te krijgen in die groene ‘duisternis’. Jonge beukjes kunnen dat. Een beuk is een schaduwboom. Soms sta ik stil bij een sprietje van een potlood dik en een meter of anderhalf hoog. Ik tel dan de rimpels op de twijgen om te schatten hoeveel jaar dit sprietje al wacht op een beetje licht. Zo’n klein sprietje kan ook al een jaar of honderd oud zijn. De grote boom waar hij onder staat is misschien tweehonderd. Hij vangt net genoeg licht om niet dood te gaan. Maar dat is niet erg. Een beuk heeft dat zelfs nodig. In de moderne bosbouw worden bomen al gekapt na tachtig of honderd jaar. Maar de wetenschap toont aan dat beuken veel ouder kunnen worden, als ze maar langzaam groeien. Hun houtcellen worden heel klein, door de langzame groei, en bevatten weinig lucht. Ze worden daardoor heel sterk, en zijn veel beter bestand tegen schimmels die proberen binnen te dringen in scheuren en andere verwondingen.
Borstvoeding
Het boompje blijft leven door een heel bijzonder fenomeen, dat wetenschappers nog niet zo lang op het spoor zijn. Jonge beuken staan met hun wortels in verbinding met andere beuken. Ze krijgen suiker toegediend. Onderzoekers van de universiteit van Aken hebben vastgesteld dat alle beuken in een niet-verstoord bos allemaal precies dezelfde prestatie leveren.
Per blaadje produceren ze evenveel suiker, ongeacht de kwaliteit van de bodem, het beschikbare water en de hoogte. De compensatie gebeurt ondergronds, via de wortels. Een soort borstvoeding dus.
In mijn studie is mij altijd verteld dat bomen met elkaar concurreren. Maar in de loop der jaren heb ik een verborgen wereld ontdekt. De fascinerende wereld waarin bomen helemaal niet met elkaar concurreren. Ze helpen juist elkaar. Misschien heeft de oude beuk herinneringen in zijn wortels die bewaard moeten worden voor de rest van de populatie. Wat ik zeer waardeer in de oude beukenbossen zijn de harde stompen die uit de bodem steken. Restanten van oude boomstronken. Onder de bast zie ik dan nog steeds een fris groene kleur. Dat betekent dat de oude boom die omgekapt is nog leeft. Ze worden in leven gehouden via de wortels. Overal in het bos zijn dit soort stompjes te vinden. Het is overigens niet zo dat alle stompjes blijven leven. Sommige stompen blijven in leven en misschien is dat wel omdat deze boom bepaalde herinneringen heeft die bewaard moeten worden.
Herinneringen?
Ja, bomen kunnen zich dingen herinneren. Sommige fruitbomen gaan pas bloeien als het na de winter een bepaald aantal dagen zonnig is geweest. Met andere woorden: ze kunnen tellen. En de beuk, die gaat pas uitbotten als het minstens dertien uur per dag licht is. Dat is knap, want dan heeft de beuk nog helemaal geen blaadjes die dat zouden kunnen registreren. Vermoedelijk spelen de knoppen hierbij een rol. De beuk combineert deze informatie met temperatuurgegevens. Dus als hij in een pot naar Australië wordt verscheept, en merkt dat er misschien wel dertien uur licht is, maar dat de temperaturen dalen, verlegt hij zijn ritme een half jaar.
Volgens onderzoekers moet de cognitie grotendeels in de wortels worden gelokaliseerd. In laboratoria blijken wortels te kunnen reageren op minstens twintig verschillende parameters, zoals temperatuur, licht, zwaartekracht, elektrische velden, magnetische velden, zware metalen, nitraat. Meer dan wat wij kunnen registreren. Een eenvoudige maïsplant kan 0,1 gram nitraat al detecteren op twintig meter afstand. De wortels zullen die kant op groeien, ook al zullen ze het nooit bereiken. Daar komt nog bij dat wortels andere wortels kunnen herkennen. Als ze in de buurt van een verwante komen, gaan ze veel minder om voedingsstoffen concurreren dan wanneer ze niet verwant zijn.
Wood wide web
Bomen werken dus samen, en communiceren ook met elkaar. Een ander voorbeeld is een eik. Wanneer hij wordt aangevallen door een insect maakt hij zijn blad bitter door giftige looistoffen omhoog te sturen. Maar het opvallende is dat andere eiken in de buurt dat vervolgens ook gaan doen. Dat betekent dat een eik dus het speeksel van een insect kan herkennen. En dat hij in staat is om anderen te waarschuwen. Dat blijkt niet alleen chemisch te gebeuren, door een stofje uit te scheiden, maar ook via elektrische impulsen die via de wortels worden verstuurd. Heel langzaam, maar wel degelijk meetbaar in laboratoria.
Daarbij werken de wortels samen met schimmeldraden. Bomen leven in symbiose met zwamdraden. Een theelepel aarde bevat er kilometers van. Die zitten tot in de wortels. Eén schimmel kan zich in de loop der eeuwen over hele bossen verspreiden. Schimmels en bomen wisselen voedingsstoffen uit, maar meer dan dat. Ze blijken mee te helpen bij het verspreiden van informatie over insecten, droogte en andere gevaren. Het is eigenlijk een soort wood wide web. Hoe dat precies in zijn werk gaat, daar weten we nog bijna niets van. We zien alleen de resultaten van het proces, wanneer de schimmel een bepaalde afvalstof heeft weggewerkt in de vorm van een paddenstoel.
Geef een reactie